NIEUWE SCHANS EN VERDER

Alleen op de fiets. Waarom doe je dat? Over die vraag heb ik nooit diep nagedacht. Het idee was er en dan moet je het gewoon doen. Zoiets. Ja nu - achteraf - heb ik wel een mooi antwoord klaar. Het was om hen te ontmoeten: De vele mensen die ik op mijn tocht tegenkwam. Het was om hen, dat ik dat klote eind gefietst heb. En bij elke naam hoort een verhaal, ook bij Anton Fobian.

Toen ik donderdag 12 augustus na een lange en vooral natte fietstocht de oprijlaan van de jeugdherberg van Leer opreed zag ik naast de grote poort een bepakte fiets staan. Ik herkende de fiets; zelfde merk, zelfde type, alleen wat ouder. Die reed op dezelfde fiets als ik. Veel bagage had hij niet. Twee piepkleine tasjes ter hoogte van de as van het voorwiel en twee iets grotere achtertassen. Dat was alles. Door de poort ging ik naar binnen. Er stond een aantal mensen in de rij voor een soort loket met daarachter een vermoeide, dikke jugendherbergmutter. Ik sloot me aan in de rij. Voor mij stond een pezige oude man in een degelijk ouderwets trainingspak. Hij had zijn fietshandschoenen nog aan. Dit moest hem zijn: de eigenaar van de fiets. Ik sprak hem aan en stelde mij voor.

Zijn naam was Anton Fobian. Hij kwam uit Zuid-Afrika, sprak Engels en was al een paar weken onderweg. Zonder het van elkaar te weten hadden we deze dag min of meer dezelfde tocht gefietst. En beide waren we de grens bij Nieuwe Schans overgestoken, hij iets eerder dan ik. Hij was vol lof over de Nederlandse fietspaden, ja en ook het eten was er goed.

De jeugdherberg was eigenlijk vol, maar er was nog wel een achteraf-kamertje met wat matrassen op de vloer. We vonden het best; als we maar een dak boven ons hoofd hadden. We haalden onze bagage van de fietsen. Mijn fiets was, zeker in vergelijking met die van Anton, zeer zwaar beladen: twee lowriders, twee achtertassen, een stuurtas met daarin een kilo aan kaarten, stom natuurlijk, want kaarten moet je gewoon onderweg kopen. En verder een echte tent, een comfortabel matje en een zeer ruime slaapzak want ik moest en zou lekker slapen. In totaal acht stuks bagage, meer dan 30 kilo; ik was op alles voorbereid. De fietsen konden we kwijt in een schuurtje dat wel iets weg had van een kippenren. Het stond er vol met kinderfietsen.

Krentenbol met plokworst
De jugendherbergmutter ging ons voor naar de kamer. Vanuit de kleine kamertjes keken Duitse schoolkinderen ons nieuwsgierig aan. Ik was in het buitenland. Onze kamer was beter dan ik had gedacht. In ieder geval was het er licht en we hadden ons eigen fonteintje. We kozen ieder een matras en een hoek en gingen zitten. Anton stak zomaar een sigaret op. De kamer vulde zich met rook. Ik voelde me eenzaam en verlaten. Die middag had een Duitse vrouw, die ik in de buurt van Leer om de weg vroeg, gezegd: "Macht nicht viel Spass, so alleine."

Anton pakte een klein gasbrandertje uit een tas. Wonderlijk wat er toch allemaal uit die kleine tasjes van hem kwam. Daar kwam zelfs een mini kleuren-televisie tevoorschijn. Hij keek niet vaak, zei hij, want Zuid-Afrika kon je hier toch niet ontvangen. Hij zette wat water op in het kleinste pannetje dat ik ooit gezien had. Uit weer een ander tasje haalde hij een plastic zak met krentenbollen en vleeswaren; allemaal nog uit Nederland. Hij sneed een krentenbol door met een zakmesje en schoof een schijf plokworst tussen de helften. Ja, het eten uit Nederland was prima. Ik dacht: "Een krentenbol met plokworst, dit moet ik onthouden."

Ik vroeg Anton of hij wat water voor me kon opzetten. Dan kon ik ook wat soep maken. Ik kon moeilijk mijn benzinebrander hier in de kamer ontsteken. En zo aten we die avond ieder onze eigen soep. Anton sprak behalve Engels ook Afrikaans en onze communicatie verliep dan ook in drie talen; Engels, Nederlands en Afrikaans. Anton vertelde dat hij zijn fietstocht samen met een vriend was begonnen, maar het was onmogelijk gebleken om samen te fietsen. Die vriend wilde alleen maar doorrijden; zo snel mogelijk naar het afgesproken doel, zonder echt om zich heen te kijken. En om dat kijken was het Anton juist te doen. Hij wilde bij wijze van spreken voor elke etalageruit even stoppen. Ze hadden het niet meer met elkaar uit kunnen houden. Anton zei dat als je een vriend wilde verliezen je samen met hem moest gaan fietsen. Een mooie uitspraak.

Anton was een verstokt roker; hij rookte de ene sigaret na de andere en de kamer zag blauw van de rook. Het kon me niet schelen. Deze keer niet. Hij vertelde dat hij met pensioen was en dat hij nog wat van de wereld wilde zien voor het te laat was. God had hem een sterk lichaam gegeven, zei hij, en daar moest je gebruik van maken. Verder spraken we voornamelijk over onze bagage, want daar was ik toen erg in geïnteresseerd. Wat had hij bij zich? Hoe was het verpakt? Ik kreeg bijna een gevoel van schaamte toen ik mijn enorme berg bagage met die paar tasjes van hem vergeleek.

De volgende ochtend, na een karig ontbijt bestaande uit twee bolletjes met jam en een kopje thee, namen Anton en ik afscheid van elkaar. Beiden wilden we naar Oldenburg. Misschien kwamen we elkaar nog wel tegen. Anton ging iets eerder weg dan ik. Het duurde even voordat ik alle bagage op m'n fiets geladen had. Ik kwam 's middags om een uur of drie in Oldenburg aan. Een oud-leraar van mij woonde in Oldenburg, maar helaas was hij niet thuis. Ik moest dus op zoek naar een ander overnachtingsadres. De jeugdherberg was snel gevonden. Maar pas om vijf uur zou de deur open gaan. Op het pleintje naast de jeugdherberg heb ik met mijn benzinebrander wat water gekookt voor thee. En toen ik daar zo zat met mijn supermok met thee, kwam Anton het plein opfietsen. Ik was blij om hem te zien. Hij wilde geen thee. Liever stak hij een sigaret op. We wachtten tot de deur openging.

Regels voor wereldfietsers
Vanuit het bovenraam had een strenge jugendherbergmutter mij onhandig bezig gezien met de benzinebrander. Ze verbood me 't mee te nemen naar onze kamer. Anton zei dat ik me er niets van aan moest trekken, dat ik dat ding gewoon mee moest nemen; ze merkte het toch niet. En dus nam ik mijn brander mee. En in de kamer stak Anton ondanks het rookverbod dat in de herberg gold een sigaret op. Ik vond het best. Als ik iets van Anton geleerd heb dan is het dat je je als wereldfietser niets van de geldende regels moet aantrekken. Eigenlijk bestaan er geen echte regels voor ons wereldfietsers; we maken ze zelf. En als je gesnapt wordt, wat doe je dan? Dan speel je de domme toerist; "Der dumme Hollander" in mijn geval. Met een zekere trots vermeld ik nog dat ik later in Griekenland, mijn benzinebrander gewoon binnen, op een hotelkamertje heb gebruikt.

Zoals gewoonlijk was het ontbijt karig. Denken ze in die jeugdherbergen echt dat je als fietser genoeg hebt aan twee bolletjes? Gelukkig zijn er altijd mensen die 's morgen maar een bolletje eten. En wat doe je in zo'n geval als wereldfietser in spe? Je loopt langs de tafels en graait de overgebleven bolletjes gauw even weg. Deze truc heb ik vele malen met succes toegepast. Anton en ik besloten samen naar Bremen te fietsen. Vandaar wilde Anton met de trein naar Denemarken. Ik zou verder naar het oosten fietsen richting Berlijn. Het was een genoeglijke fietstocht naar Bremen. Beiden behoorden we tot het gilde van de etalagekijkers. Het gaat ons niet om het fietsen, niet om de afstand, niet om de snelheid en zelfs niet om het doel; het gaat om de tocht. Toch heb ik 's avonds de gegevens van mijn fietscomputer trouw in mijn agenda geschreven. Oldenburg-Bremen: Maximale snelheid: 29,6. Afstand 57,56. Tijd: 3.42.10. Gemiddelde snelheid: 15.5.

Op de stadscamping van Bremen hebben we onze tent opgezet. Toen ik die van Anton zag, begreep ik waarom hij niet graag kampeerde. Zijn rupstentje was niet hoger dan veertig centimeter en net groot genoeg om in te liggen. Voor bagage was geen ruimte. Vergeleken met zijn tentje woonde ik in een paleis. Ik stelde voor dat hij wel in mijn luxe tent kon slapen, maar daar voelde hij niets voor. 's Avonds heb ik voor ons tweeën macaroni klaargemaakt naar een beproefd recept van mijn moeder. De trein naar Denemarken vertrok zeer vroeg in de ochtend en dus namen we 's avonds al afscheid. Toen ik de volgende morgen wakker werd en de tent openritste was het blauwe rupstentje verdwenen.

Laurens Schoemaker